Bloedgroep, rhesus en irregulaire antistoffen
■ Waaruit bestaat bloed
■ Rhesus factor
■ Bloedgroep van uw kind
■ Behandeling
■ Irregulaire antistoffen
■ Tot slot
Bloedgroep, rhesus en irregulaire antistoffen •
Contact
irregulaire antistoffen
Bij elke zwangere vrouw wordt aan het begin van de zwangerschap bloedonderzoek gedaan. Zo bepaalt men onder andere:
- de bloedgroep,
- de rhesusfactor,
- de aanwezigheid van irregulaire antistoffen.
Waaruit bestaat Bloed
In bloed zijn verschillende soorten cellen aanwezig. Zo zijn er rode bloedcellen die zorgen voor het vervoer van zuurstof. Witte bloedcellen die zorgen voor de afweer tegen ontstekingen en bloedplaatjes die zorgen voor de bloedstolling.
Bloedgroepen
Bloedgroepen zijn eiwitten die zich aan de buitenkant van de rode bloedcellen bevinden. De meest bekende is de ‘gewone’ bloedgroep: A, B, AB of O (spreek uit nul). Het is belangrijk je bloedgroep te weten als je bijvoorbeeld na de bevalling een bloedtransfusie nodig hebt of als je kind na de bevalling ernstig geel wordt als gevolg van bloedafbraak.
Rhesusfactor
De rhesus-factor is een andere soort bloedgroep (D). Bij alle zwangere vrouwen wordt de rhesus-factor bepaald, bloedgroep D. Verloskundigen of artsen laten bijna altijd de letter D weg als zij over de rhesus-factor spreken. Is een zwangere rhesus-positief is, dan bedoelen zij eigenlijk dat de zwangere rhesus-D positief is. Van alle zwangeren is 85% rhesus-positief. Er zijn dan geen gevolgen voor de zwangerschap. Bij 15% is de rhesus-factor negatief. Omdat dit gevolgen voor het kind kan hebben, is extra bloedonderzoek rond 27 weken nodig.
Wat is de Rhesus factor?
Tegen bloedgroepen van het ABO-systeem worden heel makkelijk antistoffen gemaakt. Zij worden daarom ook wel regulaire antistoffen genoemd. Iemand met bloedgroep A heeft altijd antistoffen tegen bloedgroep B. Mensen met bloedgroep AB hebben geen antistoffen tegen A of B, want die eiwitten hebben ze immers zelf. Iemand met bloedgroep O heeft de eiwitten A en B niet, maar wel de antistoffen tegen beide.
Naast de regulaire bloedgroepantistoffen zijn er ook bloedgroepantistoffen die de meeste mensen niet hebben, de zogenaamde: irregulaire bloedgroepantistoffen ofwel irregulaire erytrocytenantistoffen (IEA). Antistoffen tegen de Rhesus D-bloedgroep vallen hier bijvoorbeeld onder en antistoffen tegen alle andere bloedgroepen, zoals Duly (Fy), Kell, Kidd (Jk), S, s, C, c, E, e.
Wanneer je bekend bent met irregulaire antistoffen heb je daar in het dagelijkse leven geen last van. Wel is het belangrijk een bloedgroepenkaart bij je te hebben, waarop staat om welke antistof het gaat. Als er een bloedtransfusie nodig is, kan hiermee rekening worden gehouden. Ook voor een volgende zwangerschap kan het belangrijk zijn dit te weten. Antistoffen tegen deze bloedgroepen worden alleen gemaakt door contact met bloed waarin rode bloedcellen met het betreffende eiwit zien. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren door een bloedtransfusie. Ook tijdens een zwangerschap kan er een kleine uitwisseling zijn van bloed van het kind met bloed van de moeder. Gedurende de bevalling is die kans wat groter. Als het kind een andere bloedgroep heeft dan de moeder, kan de moeder antistoffen maken tegen de bloedgroep van het kind.
Als je rhesus-positief bent zijn er geen gevolgen voor de zwangerschap en je kind. Daarom geven we alleen informatie voor vrouwen die rhesus-negatief zijn.
Welke rhesus-factor heeft je kind?
Ben je rhesus-negatief, en is je partner rhesus-positief, dan kan jullie kind zowel rhesus-positief als rhesus-negatief zijn. Is de vader van je kind rhesus-negatief, dan zal jullie kind rhesus-negatief zijn.
Als je kind rhesus-positief is kun je antistoffen (afweerstoffen) maken tegen dit rhesus-positieve bloed van je kind. Dit kan gebeuren als bloed van je kind in jouw bloed terecht komt. Dat gebeurt vaak tijdens de bevalling en in zeldzame gevallen al tijdens de zwangerschap.
Onderzoek naar rhesus-antistoffen
In het begin van de zwangerschap onderzoeken we in het laboratorium bij het bepalen van de rhesus-factor ook of je antistoffen tegen de rhesus-factor hebt. Deze antistoffen kunnen aanwezig zijn na een eerdere zwangerschap, waarbij je geen of onvoldoende anti-D hebt gekregen (anti-D is een medicijn om het maken van rhesus-antistoffen te voorkomen). In de 27e week van de zwangerschap wordt er nog maals bloedonderzoek gedaan bij zwangeren met bloedgroep Rhesus D-negatief of Rhesus c-negatief om te bepalen welke Rhesus factor je kind heeft. Deze zwangeren hebben een wat grotere kans op het maken van irregulaire bloedgroepantistoffen.
Hoe vaak komen rhesus-antistoffen voor?
Minder dan 1% van alle rhesus-negatieve zwangeren, zo’n 200 vrouwen per jaar, krijgt te maken met rhesus-antistoffen. In dat geval is extra controle door de gynaecoloog noodzakelijk. Als je rhesus-negatief bent en geen antistoffen hebt, is extra controle niet nodig. Je kunt bevallen onder leiding van de verloskundige, ook thuis als je dat wenst.
Als u rhesus-antistoffen hebt
Ongeveer 200 rhesus-negatieve zwangeren per jaar krijgen te maken met rhesus antistoffen. Deze antistoffen kunnen tijdens de zwangerschap via de placenta bij het kind terechtkomen. Bij een rhesus-negatief kind zijn er geen gevolgen. Is je kind rhesus-positief, dan is het mogelijk dat de antistoffen langzaam bloed van je kind afbreken. Het kind maakt dan als reactie extra bloed aan, onder meer in de lever. Als meer afbraak dan aanmaak van bloed plaatsvindt, ontstaat bloedarmoede. Bij ernstige bloedarmoede heeft het hart moeite met het rondpompen van het bloed, waardoor zich vocht ophoopt in de buik en rond de longen van het kind. Of jouw kind bloedarmoede krijgt, hoe ernstig dat is en wanneer dat gebeurt, is moeilijk te voorspellen. Ben je zwanger van je eerste kind dan is de bloedarmoede veelal niet ernstig, maar bij volgende zwangerschappen groeit de kans op ernstige bloedarmoede en daarmee ook op ernstig ziek zijn van je kind.
Welke bloedgroep heeft je kind?
Welke bloedgroep jouw kind heeft, hangt af van je bloedgroep en die van je partner. Heb je bijvoorbeeld bloedgroep A en je partner bloedgroep O, dan krijgt jullie kind bloedgroep A of O. Maar ook als jullie u beiden bloedgroep A hebben, kan de bloedgroep van jullie uw kind bloedgroep A of - O zijn.
Antistoffen tegen de ‘gewone’ bloedgroepen: regulaire antistoffen
Antistoffen zijn afweerstoffen die het lichaam beschermen. Ze worden gemaakt tegen alles wat het lichaam niet herkent en dus ‘vreemd’ vindt. Er bestaan veel soorten antistoffen, waaronder antistoffen tegen bloedgroepen. Als je bloedgroep O hebt, heb je automatisch antistoffen tegen bloedgroep A en B; heb je bloedgroep A, dan heb je antistoffen tegen bloedgroep B; en heb je bloedgroep B, dan heb je ze tegen bloedgroep A. Alleen vrouwen die bloedgroep AB hebben, hebben geen antistoffen tegen bloedgroepen. Omdat bijna alle mensen van nature deze antistoffen hebben, worden ze regulaire antistoffen genoemd.
Kunnen de regulaire antistoffen kwaad?
De antistoffen die je hebt tegen bloedgroep A en/of bloedgroep B, kunnen via de placenta (moederkoek) naar je kind gaan. Tijdens de zwangerschap kunnen ze geen kwaad, welke bloedgroep je kind ook heeft. Daarom wordt de bloedgroep van de vader van je kind ook niet als routine bepaald tijdens de zwangerschap. Regulaire antistoffen zijn een gebruikelijke oorzaak voor het geel zien van een kind enkele dagen na de geboorte. Een voorbeeld is een moeder met bloedgroep O (en daarmee antistoffen tegen A) en een kind met bloedgroep A. Het kind krijgt van de moeder de antistoffen tegen A. Als deze antistoffen na de bevalling het bloed van het kind afbreken, veroorzaakt dit geelheid. De medische naam hiervoor is AO-antagonisme (de afbraak van bloedgroep A van het kind door antistoffen van de moeder met bloedgroep O). Meestal is deze geelheid niet ernstig, soms is behandeling onder een blauwe lamp nodig, en zeer zelden is een ingrijpender behandeling nodig waarbij het kind nieuw bloed krijgt (wisseltransfusie).
Kunnen de regulaire antistoffen kwaad?
Als je vorige kind zeer ernstig geel is geweest als gevolg van een A-O-antagonisme en nieuw bloed nodig had (wisseltransfusie), is er een grote kans dat ook dit kind na de bevalling ernstig geel wordt. Controle van de zwangerschap om deze reden door de gynaecoloog is niet noodzakelijk. Wel is na de geboorte nauwkeurige controle nodig van de ernst van de geelheid van het kind.
Als u rhesus-antistoffen hebt
Deze antistoffen kunnen tijdens de zwangerschap via de placenta bij het kind terechtkomen. Bij een rhesus-negatief kind zijn er geen gevolgen. Is je kind rhesus-positief, dan is het mogelijk dat de antistoffen langzaam bloed van je kind afbreken. Het kind maakt dan als reactie extra bloed aan, onder meer in de lever. Als meer afbraak dan aanmaak van bloed plaatsvindt, ontstaat bloedarmoede. Bij ernstige bloedarmoede heeft het hart moeite met het rondpompen van het bloed, waardoor zich vocht ophoopt in de buik en rond de longen van het kind. Of je kind bloedarmoede krijgt, hoe ernstig dat is en wanneer dat gebeurt, is moeilijk te voorspellen. Bij een eerste kind is de bloedarmoede veelal niet ernstig, maar bij volgende zwangerschappen groeit de kans op ernstige bloedarmoede en daarmee ook op ernstig ziek zijn van je kind.
Hoe de verloskundige zorg voor je zwangerschap er verder uitziet, hangt van veel factoren af.
•Is het je eerste of een volgende zwangerschap?
•Zijn de antistoffen al in het begin van de zwangerschap aanwezig of pas rond 30 weken?
• Hoe actief zijn de aanwezige antistoffen?
Echoscopisch onderzoek van de grootte van de lever en de milt en de doorstroming van bloedvaten van het kind geeft dan een indruk van de ernst van de bloedarmoede. Ook vruchtwateronderzoek kan hierover informatie geven.
Bij verdenking op zeer ernstige bloedarmoede zijn maatregelen noodzakelijk om te voorkomen dat de gezondheid van het kind verslechtert. Soms betekent dit als de zwangerschap ver genoeg gevorderd is het advies om de zwangerschap te beëindigen door de bevalling in te leiden of een keizersnede te doen. Bijna altijd is dan observatie van je kind op de couveuse-afdeling noodzakelijk, terwijl er ook een grote kans is dat je kind nieuw bloed nodig heeft (wisseltransfusie).
Als de zwangerschap nog niet genoeg gevorderd is, is het soms noodzakelijk je kind nog in de baarmoeder via de navelstreng een of meer bloedtransfusies te geven. In deze situatie van een grote hoeveelheid antistoffen vroeg in de zwangerschap met grote kans op ernstige bloedarmoede, wordt je meestal verwezen naar het Leids Universitair Medisch Centrum, waar op dit gebied deskundige gynaecologen en kinderartsen je verdere informatie geven.
In het begin van de zwangerschap onderzoeken we in het laboratorium, bij het bepalen van de rhesus-factor, ook of je antistoffen tegen de rhesus-factor hebt. In zeer uitzonderlijke situaties ontstaan antistoffen tijdens de zwangerschap. Daarom wordt rond de 30e zwangerschapsweek opnieuw bloed geprikt om te controleren of je antistoffen tegen de rhesus-factor hebt.
Anti-D tijdens de zwangerschap bij 30 weken
Aan alle zwangeren de Rhesus negatief zijn en waarbij uit bloedonderzoek rond de 27 weken is gebleken dat het kind rhesus positief is, wordt geadviseerd om rond de 30 weken een rhesus anti-D injectie te geven.
Let erop dat je de injectie pas krijgt nadat bloed is afgenomen voor onderzoek naar antistoffen. Wanneer u de injectie vòòr het bloedonderzoek krijgt, kan dit bloedonderzoek ten onrechte antistoffen laten zien.
Anti-D tijdens de zwangerschap in andere situaties
Buiten de injectie met anti-D rond de 30e zwangerschapsweek zijn er nog een aantal situaties waarin anti-D wordt aanbevolen aan rhesus-negatieve vrouwen:
•een curettage wegens een miskraam of een spontane miskraam na 10 weken zwangerschap;
•een abortus om de zwangerschap af te breken;
•een buitenbaarmoederlijke zwangerschap;
•een vlokkentest of vruchtwaterpunctie;
•en situaties waarin van buitenaf sterk op de baarmoeder wordt gedrukt, zoals bij het keren van een kind in stuitligging, een ernstige val op uw buik, een auto-ongeluk of een schop of trap tegen uw buik.
Wanneer is anti-D tijdens de zwangerschap niet nodig?
Ben je rhesus-negatief, en weet je zeker dat de vader van je kind ook rhesus-negatief is, dan zal jullie kind ook rhesus-negatief zal zijn. Je kunt dan in alle bovengenoemde situaties met de verloskundige, huisarts of gynaecoloog die de zwangerschap controleert, overleggen of de injectie met anti-D achterwege kan blijven.
Na de bevalling
Ben je rhesus-negatief en je kind rhesus-positief, is het noodzakelijk dat je (mogelijk nogmaals) een injectie met anti-D krijgt. Dit voorkomt dat je antistoffen aanmaakt die in een volgende zwangerschap problemen kunnen veroorzaken.
Hoe veilig is anti-D?
Anti-D wordt gemaakt uit menselijk bloed. De laboratoria die het anti-D maken, doen alle moeite om het bloed te controleren op ernstige infecties die via bloed kunnen worden overgedragen, zoals aids, hepatitis (geelzucht) en andere virusinfecties. De kans dat je door een injectie met anti-D een infectie of ernstige ziekte oploopt is vrijwel onmogelijk, maar 100% veiligheid is nooit te garanderen. De afgelopen dertig jaar heeft voor zover bekend in Nederland geen enkele vrouw via anti-D een virusbesmetting opgelopen.
Irregulaire antistoffen zijn normaliter niet in het bloed aanwezig. Ze ontstaan na een bloedtransfusie, maar kunnen ook voorkomen na een eerdere zwangerschap. Soms is het onduidelijk waarom ze aanwezig zijn. Er wordt geadviseerd in het begin van de zwangerschap te controleren of irregulaire antistoffen aanwezig zijn. Heb je geen irregulaire antistoffen, dan zijn verdere maatregelen niet nodig. Heb je wel irregulaire antistoffen, dan is soms extra controle tijdens de zwangerschap gewenst.
Verschillende soorten irregulaire antistoffen
Noemen we al eerder al antistoffen tegen de bloedgroepen A en B, en tegen de rhesus-factor (D). Daarnaast zijn er nog zeer veel andere bloedgroepen waartegen antistoffen kunnen bestaan. Ze worden soms weergegeven met letters, zoals c, C, e, E, s, S, en soms met namen van mensen bij wie deze antistoffen het eerst zijn ontdekt, zoals Duffy (Fy), Hofman, Hovekamp, Kell (K) of Kidd (Jk). Het is mogelijk irregulaire antistoffen tegen verschillende van deze bloedgroepen te hebben, maar meestal is slechts één soort aanwezig.
Hebben irregulaire antistoffen gevolgen voor uzelf?
Irregulaire antistoffen hebben geen gevolgen voor je gezondheid. Wel krijg je een zogenaamde bloedgroepenkaart. Hierop staat vermeld welke antistof je hebt. Mocht je ooit een bloedtransfusie nodig hebben, toon dan deze kaart. Je ontvangt dan bloed dat niet door de antistoffen wordt afgebroken.
Welke gevolgen kunnen irregulaire antistoffen voor het kind hebben?
Irregulaire antistoffen van de moeder komen tijdens de zwangerschap via de placenta bij het kind terecht. Niet alle irregulaire antistoffen hebben gevolgen voor het kind, maar sommige kunnen het bloed van de kind geleidelijk afbreken, waardoor het na de geboorte meer kans heeft om geel te worden. In zeldzame gevallen ontstaat tijdens de zwangerschap bloedarmoede bij het kind.
Hoe groot is de kans dat irregulaire antistoffen gevolgen hebben?
Of irregulaire antistoffen gevolgen hebben voor je kind, hangt af van hun werkzaamheid en de mogelijke bloedgroep van je kind.
Wat gebeurt er als bij u irregulaire antistoffen gevonden worden?
Bijna altijd wordt bloed van je partner onderzocht om zijn bloedgroep te bepalen. Ben je bij de verloskundige onder controle, dan bespreekt deze zo nodig de uitslagen met de gynaecoloog of verwijst je daarheen. Als je niet precies weet wie de vader is van je kind, of als je denkt dat je partner mogelijk niet de vader is van je kind, is het verstandig dit aan de verloskundige of arts te vertellen. Levert dit problemen op tijdens het spreekuur omdat je partner meegaat, bel dan buiten het spreekuur om deze informatie aan de verloskundige of arts door te geven. Deze gaat vertrouwelijk met deze informatie om en zal dit zeker niet aan je partner vertellen.
Wat doet de gynaecoloog?
De gynaecoloog bespreekt met je of de antistoffen gevolgen kunnen hebben voor het kind. Is dat niet het geval, dan verwijst de gynaecoloog je terug naar de verloskundige of. Is de kans aanwezig dat de antistoffen het bloed van je kind kunnen afbreken, dan vindt extra onderzoek plaats
De bloedgroep
- Het is belangrijk je bloedgroep te weten voor het geval dat je een bloedtransfusie nodig hebt.
- Alleen als je vorige kind zeer ernstig geel is geweest als gevolg van een A-O-antagonisme en nieuw bloed nodig had (wisseltransfusie), is nauwkeurige controle na de geboorte gewenst.
De rhesusfactor
- Ben je rhesus-positief, dan is er verder niets aan de hand tijdens de zwangerschap. Ben je rhesus-negatief, dan onderzoekt de verloskundige of arts bij 27 weken zwangerschap de rhesus-factor van je kind.
- Is je kind rhesus-negatief dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is je kind rhesus-positief en jijzelf negatief dan krijg je rond de 30e zwangerschapsweek weken een Rhesus anti-D injectie. Na een auto-ongeluk of een schop tegen je uw buik tijdens de zwangerschap is een Anti-D injectie ook verstandig. Als je kind rhesus-positief is, krijg je na de bevalling (mogelijk nogmaals) zo’n injectie. Je kunt gewoon bij de verloskundige onder controle blijven en thuis bevallen als je dat wilt.
- Heb je wel antistoffen (wat bij ongeveer 200 zwangeren per jaar voorkomt), dan wordt bloed van de vader van het kind onderzocht. Als dat nodig is, controleert de gynaecoloog de gezondheid van het kind nauwkeurig en geeft je verdere informatie.
- Als je partner misschien niet de vader is van je kind, vertel dit dan aan je verloskundige of arts.
- Soms is bij irregulaire antistoffen extra onderzoek en controle gewenst, in andere gevallen is dat niet nodig. De verloskundige of de arts vertelt dit aan je.
Nog vragen?
Je gynaecoloog, verloskundige of huisarts is altijd bereid ze te beantwoorden.
Deze informatie is overgenomen van het RIVM met aanpassingen die gelden voor het geboortecentrum van het Wilhelmina Kinderziekenhuis.
irregulaire antistoffen
Bij elke zwangere vrouw wordt aan het begin van de zwangerschap bloedonderzoek gedaan. Zo bepaalt men onder andere:
- de bloedgroep,
- de rhesusfactor,
- de aanwezigheid van irregulaire antistoffen.
Waaruit bestaat Bloed
In bloed zijn verschillende soorten cellen aanwezig. Zo zijn er rode bloedcellen die zorgen voor het vervoer van zuurstof. Witte bloedcellen die zorgen voor de afweer tegen ontstekingen en bloedplaatjes die zorgen voor de bloedstolling.
Bloedgroepen
Bloedgroepen zijn eiwitten die zich aan de buitenkant van de rode bloedcellen bevinden. De meest bekende is de ‘gewone’ bloedgroep: A, B, AB of O (spreek uit nul). Het is belangrijk je bloedgroep te weten als je bijvoorbeeld na de bevalling een bloedtransfusie nodig hebt of als je kind na de bevalling ernstig geel wordt als gevolg van bloedafbraak.
Rhesusfactor
De rhesus-factor is een andere soort bloedgroep (D). Bij alle zwangere vrouwen wordt de rhesus-factor bepaald, bloedgroep D. Verloskundigen of artsen laten bijna altijd de letter D weg als zij over de rhesus-factor spreken. Is een zwangere rhesus-positief is, dan bedoelen zij eigenlijk dat de zwangere rhesus-D positief is. Van alle zwangeren is 85% rhesus-positief. Er zijn dan geen gevolgen voor de zwangerschap. Bij 15% is de rhesus-factor negatief. Omdat dit gevolgen voor het kind kan hebben, is extra bloedonderzoek rond 27 weken nodig.
Wat is de Rhesus factor?
Tegen bloedgroepen van het ABO-systeem worden heel makkelijk antistoffen gemaakt. Zij worden daarom ook wel regulaire antistoffen genoemd. Iemand met bloedgroep A heeft altijd antistoffen tegen bloedgroep B. Mensen met bloedgroep AB hebben geen antistoffen tegen A of B, want die eiwitten hebben ze immers zelf. Iemand met bloedgroep O heeft de eiwitten A en B niet, maar wel de antistoffen tegen beide.
Naast de regulaire bloedgroepantistoffen zijn er ook bloedgroepantistoffen die de meeste mensen niet hebben, de zogenaamde: irregulaire bloedgroepantistoffen ofwel irregulaire erytrocytenantistoffen (IEA). Antistoffen tegen de Rhesus D-bloedgroep vallen hier bijvoorbeeld onder en antistoffen tegen alle andere bloedgroepen, zoals Duly (Fy), Kell, Kidd (Jk), S, s, C, c, E, e.
Wanneer je bekend bent met irregulaire antistoffen heb je daar in het dagelijkse leven geen last van. Wel is het belangrijk een bloedgroepenkaart bij je te hebben, waarop staat om welke antistof het gaat. Als er een bloedtransfusie nodig is, kan hiermee rekening worden gehouden. Ook voor een volgende zwangerschap kan het belangrijk zijn dit te weten. Antistoffen tegen deze bloedgroepen worden alleen gemaakt door contact met bloed waarin rode bloedcellen met het betreffende eiwit zien. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren door een bloedtransfusie. Ook tijdens een zwangerschap kan er een kleine uitwisseling zijn van bloed van het kind met bloed van de moeder. Gedurende de bevalling is die kans wat groter. Als het kind een andere bloedgroep heeft dan de moeder, kan de moeder antistoffen maken tegen de bloedgroep van het kind.
Als je rhesus-positief bent zijn er geen gevolgen voor de zwangerschap en je kind. Daarom geven we alleen informatie voor vrouwen die rhesus-negatief zijn.
Welke rhesus-factor heeft je kind?
Ben je rhesus-negatief, en is je partner rhesus-positief, dan kan jullie kind zowel rhesus-positief als rhesus-negatief zijn. Is de vader van je kind rhesus-negatief, dan zal jullie kind rhesus-negatief zijn.
Als je kind rhesus-positief is kun je antistoffen (afweerstoffen) maken tegen dit rhesus-positieve bloed van je kind. Dit kan gebeuren als bloed van je kind in jouw bloed terecht komt. Dat gebeurt vaak tijdens de bevalling en in zeldzame gevallen al tijdens de zwangerschap.
Onderzoek naar rhesus-antistoffen
In het begin van de zwangerschap onderzoeken we in het laboratorium bij het bepalen van de rhesus-factor ook of je antistoffen tegen de rhesus-factor hebt. Deze antistoffen kunnen aanwezig zijn na een eerdere zwangerschap, waarbij je geen of onvoldoende anti-D hebt gekregen (anti-D is een medicijn om het maken van rhesus-antistoffen te voorkomen). In de 27e week van de zwangerschap wordt er nog maals bloedonderzoek gedaan bij zwangeren met bloedgroep Rhesus D-negatief of Rhesus c-negatief om te bepalen welke Rhesus factor je kind heeft. Deze zwangeren hebben een wat grotere kans op het maken van irregulaire bloedgroepantistoffen.
Hoe vaak komen rhesus-antistoffen voor?
Minder dan 1% van alle rhesus-negatieve zwangeren, zo’n 200 vrouwen per jaar, krijgt te maken met rhesus-antistoffen. In dat geval is extra controle door de gynaecoloog noodzakelijk. Als je rhesus-negatief bent en geen antistoffen hebt, is extra controle niet nodig. Je kunt bevallen onder leiding van de verloskundige, ook thuis als je dat wenst.
Als u rhesus-antistoffen hebt
Ongeveer 200 rhesus-negatieve zwangeren per jaar krijgen te maken met rhesus antistoffen. Deze antistoffen kunnen tijdens de zwangerschap via de placenta bij het kind terechtkomen. Bij een rhesus-negatief kind zijn er geen gevolgen. Is je kind rhesus-positief, dan is het mogelijk dat de antistoffen langzaam bloed van je kind afbreken. Het kind maakt dan als reactie extra bloed aan, onder meer in de lever. Als meer afbraak dan aanmaak van bloed plaatsvindt, ontstaat bloedarmoede. Bij ernstige bloedarmoede heeft het hart moeite met het rondpompen van het bloed, waardoor zich vocht ophoopt in de buik en rond de longen van het kind. Of jouw kind bloedarmoede krijgt, hoe ernstig dat is en wanneer dat gebeurt, is moeilijk te voorspellen. Ben je zwanger van je eerste kind dan is de bloedarmoede veelal niet ernstig, maar bij volgende zwangerschappen groeit de kans op ernstige bloedarmoede en daarmee ook op ernstig ziek zijn van je kind.
Welke bloedgroep heeft je kind?
Welke bloedgroep jouw kind heeft, hangt af van je bloedgroep en die van je partner. Heb je bijvoorbeeld bloedgroep A en je partner bloedgroep O, dan krijgt jullie kind bloedgroep A of O. Maar ook als jullie u beiden bloedgroep A hebben, kan de bloedgroep van jullie uw kind bloedgroep A of - O zijn.
Antistoffen tegen de ‘gewone’ bloedgroepen: regulaire antistoffen
Antistoffen zijn afweerstoffen die het lichaam beschermen. Ze worden gemaakt tegen alles wat het lichaam niet herkent en dus ‘vreemd’ vindt. Er bestaan veel soorten antistoffen, waaronder antistoffen tegen bloedgroepen. Als je bloedgroep O hebt, heb je automatisch antistoffen tegen bloedgroep A en B; heb je bloedgroep A, dan heb je antistoffen tegen bloedgroep B; en heb je bloedgroep B, dan heb je ze tegen bloedgroep A. Alleen vrouwen die bloedgroep AB hebben, hebben geen antistoffen tegen bloedgroepen. Omdat bijna alle mensen van nature deze antistoffen hebben, worden ze regulaire antistoffen genoemd.
Kunnen de regulaire antistoffen kwaad?
De antistoffen die je hebt tegen bloedgroep A en/of bloedgroep B, kunnen via de placenta (moederkoek) naar je kind gaan. Tijdens de zwangerschap kunnen ze geen kwaad, welke bloedgroep je kind ook heeft. Daarom wordt de bloedgroep van de vader van je kind ook niet als routine bepaald tijdens de zwangerschap. Regulaire antistoffen zijn een gebruikelijke oorzaak voor het geel zien van een kind enkele dagen na de geboorte. Een voorbeeld is een moeder met bloedgroep O (en daarmee antistoffen tegen A) en een kind met bloedgroep A. Het kind krijgt van de moeder de antistoffen tegen A. Als deze antistoffen na de bevalling het bloed van het kind afbreken, veroorzaakt dit geelheid. De medische naam hiervoor is AO-antagonisme (de afbraak van bloedgroep A van het kind door antistoffen van de moeder met bloedgroep O). Meestal is deze geelheid niet ernstig, soms is behandeling onder een blauwe lamp nodig, en zeer zelden is een ingrijpender behandeling nodig waarbij het kind nieuw bloed krijgt (wisseltransfusie).
Kunnen de regulaire antistoffen kwaad?
Als je vorige kind zeer ernstig geel is geweest als gevolg van een A-O-antagonisme en nieuw bloed nodig had (wisseltransfusie), is er een grote kans dat ook dit kind na de bevalling ernstig geel wordt. Controle van de zwangerschap om deze reden door de gynaecoloog is niet noodzakelijk. Wel is na de geboorte nauwkeurige controle nodig van de ernst van de geelheid van het kind.
Als u rhesus-antistoffen hebt
Deze antistoffen kunnen tijdens de zwangerschap via de placenta bij het kind terechtkomen. Bij een rhesus-negatief kind zijn er geen gevolgen. Is je kind rhesus-positief, dan is het mogelijk dat de antistoffen langzaam bloed van je kind afbreken. Het kind maakt dan als reactie extra bloed aan, onder meer in de lever. Als meer afbraak dan aanmaak van bloed plaatsvindt, ontstaat bloedarmoede. Bij ernstige bloedarmoede heeft het hart moeite met het rondpompen van het bloed, waardoor zich vocht ophoopt in de buik en rond de longen van het kind. Of je kind bloedarmoede krijgt, hoe ernstig dat is en wanneer dat gebeurt, is moeilijk te voorspellen. Bij een eerste kind is de bloedarmoede veelal niet ernstig, maar bij volgende zwangerschappen groeit de kans op ernstige bloedarmoede en daarmee ook op ernstig ziek zijn van je kind.
Hoe de verloskundige zorg voor je zwangerschap er verder uitziet, hangt van veel factoren af.
•Is het je eerste of een volgende zwangerschap?
•Zijn de antistoffen al in het begin van de zwangerschap aanwezig of pas rond 30 weken?
• Hoe actief zijn de aanwezige antistoffen?
Echoscopisch onderzoek van de grootte van de lever en de milt en de doorstroming van bloedvaten van het kind geeft dan een indruk van de ernst van de bloedarmoede. Ook vruchtwateronderzoek kan hierover informatie geven.
Bij verdenking op zeer ernstige bloedarmoede zijn maatregelen noodzakelijk om te voorkomen dat de gezondheid van het kind verslechtert. Soms betekent dit als de zwangerschap ver genoeg gevorderd is het advies om de zwangerschap te beëindigen door de bevalling in te leiden of een keizersnede te doen. Bijna altijd is dan observatie van je kind op de couveuse-afdeling noodzakelijk, terwijl er ook een grote kans is dat je kind nieuw bloed nodig heeft (wisseltransfusie).
Als de zwangerschap nog niet genoeg gevorderd is, is het soms noodzakelijk je kind nog in de baarmoeder via de navelstreng een of meer bloedtransfusies te geven. In deze situatie van een grote hoeveelheid antistoffen vroeg in de zwangerschap met grote kans op ernstige bloedarmoede, wordt je meestal verwezen naar het Leids Universitair Medisch Centrum, waar op dit gebied deskundige gynaecologen en kinderartsen je verdere informatie geven.
In het begin van de zwangerschap onderzoeken we in het laboratorium, bij het bepalen van de rhesus-factor, ook of je antistoffen tegen de rhesus-factor hebt. In zeer uitzonderlijke situaties ontstaan antistoffen tijdens de zwangerschap. Daarom wordt rond de 30e zwangerschapsweek opnieuw bloed geprikt om te controleren of je antistoffen tegen de rhesus-factor hebt.
Anti-D tijdens de zwangerschap bij 30 weken
Aan alle zwangeren de Rhesus negatief zijn en waarbij uit bloedonderzoek rond de 27 weken is gebleken dat het kind rhesus positief is, wordt geadviseerd om rond de 30 weken een rhesus anti-D injectie te geven.
Let erop dat je de injectie pas krijgt nadat bloed is afgenomen voor onderzoek naar antistoffen. Wanneer u de injectie vòòr het bloedonderzoek krijgt, kan dit bloedonderzoek ten onrechte antistoffen laten zien.
Anti-D tijdens de zwangerschap in andere situaties
Buiten de injectie met anti-D rond de 30e zwangerschapsweek zijn er nog een aantal situaties waarin anti-D wordt aanbevolen aan rhesus-negatieve vrouwen:
•een curettage wegens een miskraam of een spontane miskraam na 10 weken zwangerschap;
•een abortus om de zwangerschap af te breken;
•een buitenbaarmoederlijke zwangerschap;
•een vlokkentest of vruchtwaterpunctie;
•en situaties waarin van buitenaf sterk op de baarmoeder wordt gedrukt, zoals bij het keren van een kind in stuitligging, een ernstige val op uw buik, een auto-ongeluk of een schop of trap tegen uw buik.
Wanneer is anti-D tijdens de zwangerschap niet nodig?
Ben je rhesus-negatief, en weet je zeker dat de vader van je kind ook rhesus-negatief is, dan zal jullie kind ook rhesus-negatief zal zijn. Je kunt dan in alle bovengenoemde situaties met de verloskundige, huisarts of gynaecoloog die de zwangerschap controleert, overleggen of de injectie met anti-D achterwege kan blijven.
Na de bevalling
Ben je rhesus-negatief en je kind rhesus-positief, is het noodzakelijk dat je (mogelijk nogmaals) een injectie met anti-D krijgt. Dit voorkomt dat je antistoffen aanmaakt die in een volgende zwangerschap problemen kunnen veroorzaken.
Hoe veilig is anti-D?
Anti-D wordt gemaakt uit menselijk bloed. De laboratoria die het anti-D maken, doen alle moeite om het bloed te controleren op ernstige infecties die via bloed kunnen worden overgedragen, zoals aids, hepatitis (geelzucht) en andere virusinfecties. De kans dat je door een injectie met anti-D een infectie of ernstige ziekte oploopt is vrijwel onmogelijk, maar 100% veiligheid is nooit te garanderen. De afgelopen dertig jaar heeft voor zover bekend in Nederland geen enkele vrouw via anti-D een virusbesmetting opgelopen.
Irregulaire antistoffen zijn normaliter niet in het bloed aanwezig. Ze ontstaan na een bloedtransfusie, maar kunnen ook voorkomen na een eerdere zwangerschap. Soms is het onduidelijk waarom ze aanwezig zijn. Er wordt geadviseerd in het begin van de zwangerschap te controleren of irregulaire antistoffen aanwezig zijn. Heb je geen irregulaire antistoffen, dan zijn verdere maatregelen niet nodig. Heb je wel irregulaire antistoffen, dan is soms extra controle tijdens de zwangerschap gewenst.
Verschillende soorten irregulaire antistoffen
Noemen we al eerder al antistoffen tegen de bloedgroepen A en B, en tegen de rhesus-factor (D). Daarnaast zijn er nog zeer veel andere bloedgroepen waartegen antistoffen kunnen bestaan. Ze worden soms weergegeven met letters, zoals c, C, e, E, s, S, en soms met namen van mensen bij wie deze antistoffen het eerst zijn ontdekt, zoals Duffy (Fy), Hofman, Hovekamp, Kell (K) of Kidd (Jk). Het is mogelijk irregulaire antistoffen tegen verschillende van deze bloedgroepen te hebben, maar meestal is slechts één soort aanwezig.
Hebben irregulaire antistoffen gevolgen voor uzelf?
Irregulaire antistoffen hebben geen gevolgen voor je gezondheid. Wel krijg je een zogenaamde bloedgroepenkaart. Hierop staat vermeld welke antistof je hebt. Mocht je ooit een bloedtransfusie nodig hebben, toon dan deze kaart. Je ontvangt dan bloed dat niet door de antistoffen wordt afgebroken.
Welke gevolgen kunnen irregulaire antistoffen voor het kind hebben?
Irregulaire antistoffen van de moeder komen tijdens de zwangerschap via de placenta bij het kind terecht. Niet alle irregulaire antistoffen hebben gevolgen voor het kind, maar sommige kunnen het bloed van de kind geleidelijk afbreken, waardoor het na de geboorte meer kans heeft om geel te worden. In zeldzame gevallen ontstaat tijdens de zwangerschap bloedarmoede bij het kind.
Hoe groot is de kans dat irregulaire antistoffen gevolgen hebben?
Of irregulaire antistoffen gevolgen hebben voor je kind, hangt af van hun werkzaamheid en de mogelijke bloedgroep van je kind.
Wat gebeurt er als bij u irregulaire antistoffen gevonden worden?
Bijna altijd wordt bloed van je partner onderzocht om zijn bloedgroep te bepalen. Ben je bij de verloskundige onder controle, dan bespreekt deze zo nodig de uitslagen met de gynaecoloog of verwijst je daarheen. Als je niet precies weet wie de vader is van je kind, of als je denkt dat je partner mogelijk niet de vader is van je kind, is het verstandig dit aan de verloskundige of arts te vertellen. Levert dit problemen op tijdens het spreekuur omdat je partner meegaat, bel dan buiten het spreekuur om deze informatie aan de verloskundige of arts door te geven. Deze gaat vertrouwelijk met deze informatie om en zal dit zeker niet aan je partner vertellen.
Wat doet de gynaecoloog?
De gynaecoloog bespreekt met je of de antistoffen gevolgen kunnen hebben voor het kind. Is dat niet het geval, dan verwijst de gynaecoloog je terug naar de verloskundige of. Is de kans aanwezig dat de antistoffen het bloed van je kind kunnen afbreken, dan vindt extra onderzoek plaats
De bloedgroep
- Het is belangrijk je bloedgroep te weten voor het geval dat je een bloedtransfusie nodig hebt.
- Alleen als je vorige kind zeer ernstig geel is geweest als gevolg van een A-O-antagonisme en nieuw bloed nodig had (wisseltransfusie), is nauwkeurige controle na de geboorte gewenst.
De rhesusfactor
- Ben je rhesus-positief, dan is er verder niets aan de hand tijdens de zwangerschap. Ben je rhesus-negatief, dan onderzoekt de verloskundige of arts bij 27 weken zwangerschap de rhesus-factor van je kind.
- Is je kind rhesus-negatief dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is je kind rhesus-positief en jijzelf negatief dan krijg je rond de 30e zwangerschapsweek weken een Rhesus anti-D injectie. Na een auto-ongeluk of een schop tegen je uw buik tijdens de zwangerschap is een Anti-D injectie ook verstandig. Als je kind rhesus-positief is, krijg je na de bevalling (mogelijk nogmaals) zo’n injectie. Je kunt gewoon bij de verloskundige onder controle blijven en thuis bevallen als je dat wilt.
- Heb je wel antistoffen (wat bij ongeveer 200 zwangeren per jaar voorkomt), dan wordt bloed van de vader van het kind onderzocht. Als dat nodig is, controleert de gynaecoloog de gezondheid van het kind nauwkeurig en geeft je verdere informatie.
- Als je partner misschien niet de vader is van je kind, vertel dit dan aan je verloskundige of arts.
- Soms is bij irregulaire antistoffen extra onderzoek en controle gewenst, in andere gevallen is dat niet nodig. De verloskundige of de arts vertelt dit aan je.
Nog vragen?
Je gynaecoloog, verloskundige of huisarts is altijd bereid ze te beantwoorden.
Deze informatie is overgenomen van het RIVM met aanpassingen die gelden voor het geboortecentrum van het Wilhelmina Kinderziekenhuis.